Nederland was het zwarte gat van Europa op het gebied van sociaal ondernemen, maar inmiddels staat er een gezonde sector met zo’n 6000 bedrijven, 80.000 werknemers en $3,5 mrd omzet per jaar.
Lovende woorden afgelopen week op de grote conferentie over sociaal-ondernemen in San Francisco. Ze kwamen van adviesbureau PwC, dat het sociaal ondernemerschap in Nederland de afgelopen zes tot acht jaar heeft onderzocht. Op de conferentie kwamen investeerders en sociale ondernemers samen. Die ondernemers vinden maatschappelijke doelenbelangrijker dan de hoogste winst. Denk aan het milieu, toegang tot de arbeidsmarkt en brede gezondheidszorg.

Willemijn Verloop van Social Enterprise NL.Foto: Bob Bronshoff
Zeventien Nederlandse of inNederland gevestigde ondernemers waren er op de tiende editie van de conferentie, en ze kwamen uit allerlei sectoren. Een fabrikant van boten die op waterstof varen, een bouwer van apps waarmee in ontwikkelingslanden artsen op afstand geraadpleegd kunnen worden, leveranciers van schone energie in Afrika. Noem maar op.
De delegatie stond onder leiding van Willemijn Verloop, investeerder bij Social Impact Ventures en oprichter en directeur van Social Enterprise NL. Ze is blij met de observaties van PwC, maar minder blij met het beleid van Nederland voor sociaal ondernemerschap. Of beter: met het gebrek aanbeleid.
Het zou bijvoorbeeld helpen, aldus Verloop, als het kabinet eindelijkduidelijk maakt wat 'ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen' zijn. Omdat die definitie ontbreekt heeft de jonge sector vaak moeite een plaats te veroveren in overleg met bijvoorbeeld gemeenten en financiers. 'Het kan helpen als Den Haag een lijn uitzet, en sociaal ondernemerschap ook faciliteert en stimuleert.'
Dat hoeft volgens Verloop niet per se te betekenen dat er meer overheidsgeld moet komen. Het zou wel helpen als overheden bijvoorbeeld bij hunaanbestedingen meer ruimte creëren voor sociale ondernemingen. 'Nu worden aanbestedingen vaak beoordeeld op de laagste prijs. Dat is in het voordeel van ondernemingen die niets doen voor mens en milieu.'
Ook een eigen rechtsvorm zou de sector tot steun zijn. Verloop: 'In Engeland hebben sociale ondernemingen de keuze uit verschillende rechtsvormen, waaronder de community interest company. In Nederland kiezen ze meestal voor een bv, maar dat geeft investeerders en de overheid geen enkel houvast.' Ze is wel gecharmeerd van een voorstel van CU-Tweede Kamerlid Eppo Bruins, die met de B.V.m., de Maatschappelijk bv, op de proppen kwam.
De Rijksoverheid laat het overigens niet helemaal afweten. Bij de RVO, onder hoede van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, wordt een leningenportefeuille van ruim €300 mln beheerd, waarvan twee derde wordt ingezet voor Nederlandseondernemingen die investeren in ontwikkelingslanden. Medewerker Joost Staffhorst: ‘We werken aan een nieuwfinancieringsinstrument voor deze groep, die bij de banken niet terecht kunnen. Het kan gaan om investeringen in te bouwen fabrieken, in werkkapitaal of om handelsfinanciering. Deze start-ups kunnen een marktrente van rond de 12% niet betalen. Wij komen voor hen met een zachte lening van maximaal €600.000, tegen 2% tot 3% rente, met een looptijd van vijf tot zeven jaar.’
Het fonds, Dutch Good Growth Fund genoemd, heeft sinds de start in 2014 vijftig start-up-ondernemingen, merendeel sociale entrepreneurs, ondersteund. Bedrijven moeten wel een product, een markt en een ondernemingsplan hebben om het risico op niet-terugbetalen van de leningen te beperken.
In het regeerakkoord stelt het kabinet Rutte 3 dat er ‘passende regels en meer ruimte komen voor ondernemingen met sociale of maatschappelijke doelen met behoud van een gelijk speelveld’. Investeerder Willemijn Verloop is er niet van overtuigd dat dat op korte termijn gaat gebeuren. Ze is zes maanden geleden met staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken op stap geweest om enkele partijen te spreken. ‘Ik was blij met dit initiatief van Mona Keijzer en denk dat zij echt gelooft in de kansen die sociale ondernemers ook voor de overheid creëren. Ik heb echter geleerd geen al te hoge verwachtingen te hebben over het tempo van politiek Den Haag.’